Vandaag nemen we opnieuw een binnenlandse vlucht naar het laatste en grootste eiland van de Azoren, São Miguel. Dit eiland heeft de bijnaam ‘Ilha Verde’ - het Groene Eiland, dankzij de enorme uitgestrektheid van prachtige regenwouden, weilanden en bossen. Tja, groen hebben we elk eiland eigenlijk wel ervaren, dus dat kennen we al! Deze laatste dag op Pico regent het pijpenstelen en onze ruitenwissers vliegen heen en weer tijdens de korte rit naar het vliegveld. Daar aangekomen, stopt het gelukkig met regenen, zodat we toch droog in het luchthavengebouw geraken. De auto inleveren en de bagage inchecken gaat super snel. Dan kan het wachten beginnen want het vliegtuig heeft vertraging. Op Pico is geen hospitaal en er vindt net een interventie plaats. Een legerhelikopter brengt een gewonde of zieke naar een groter eiland en dat gaat uiteraard voor. Onze lifters van gisteren zijn ook toegekomen. Om half 12 stijgen we op en een uurtje later arriveren we op São Miguel.
We krijgen een spiksplinternieuwe blauwe Citroën C3 met maar 1200 kilometers op de teller en nog geen schrammetje op de carrosserie. Hopelijk kunnen we hem zo ook terug afgeven na onze dolle avonturen op het eiland. De luchthaven ligt in de hoofdstad Ponta Delgado en ons hotel Neat ligt pal in het centrum op 4,5 km. We parkeren even voor de deur om in te checken. Het is een groot hotel met 5 verdiepingen en wij slapen helemaal bovenaan. De kamer is luxueus, maar de charme van de vorige hotelkamertjes is niet te evenaren. Na het inchecken, parkeren we de auto in een van de parkeergarages want het is druk in de stad. Dat is best even wennen want we zijn de rust van de kleinere eilanden gewoon. Ondertussen is het bijna half 2 en we hebben honger, dus besluiten we de stad in te trekken op zoek naar een restaurantje. Bij het eerste café ploffen we neer op het terras. Sonja neemt een slaatje en ik ga voor een ‘Bolo lêvedo’, een traditioneel Portugees broodje, typisch voor de Azoren, met gerookte zalm. Het broodje heeft een licht zoete smaak en smaakt hemels! We kunnen Café Central iedereen aanraden.
Na de lunch starten we met onze wandeling door de stad. Ponta Delgada is gelegen aan de serene zuidkust van het eiland. Het is de hoofdstad en ook de grootste stad van de Azoren. Wat begon als een bescheiden vissersdorp groeide al snel uit tot een levendige stad. Van de 16e tot de 18e eeuw werd de drukke haven van Ponta Delgada een verplichte stopplaats en bevoorradingsplek voor schepen op weg naar Amerika en West-Indië. En in deze periode werden de kloosters, kerken en herenhuizen gebouwd die nu het straatbeeld van de oude binnenstad bepalen. Na al die prachtige natuur is het ook weer fijn om eens in een stad te zijn.
We starten aan de Portas de Cidade, een imposante toegangspoort met drie bogen gebouwd in de 18de eeuw. Volgens de plaatselijke legende zullen diegenen die onder de majestueuze bogen doorlopen, verliefd worden op Sao Miguel en er nooit meer willen weggaan. Sonja wandelt er tot 5 keer toe onderdoor dus ik ben benieuwd of ze van de stad zal gaan houden. Momenteel is ze nog niet verkocht, want ze mist de rust van de kleinere eilanden.
Aan de stadspoorten ligt ook het indrukwekkende Plaça da Municipio. Dit plein is helemaal belegd met mozaïeken en het middelpunt is het stadhuis. De stad kent tal van kerken maar de Igreja Matriz Sao Sabastiao is één van de meest indrukwekkende. Deze witte kerk met een klokkentoren is de moederkerk van Ponta Delgada. Oorspronkelijk werd ze gebouw in de 16de eeuw maar ze heeft in de loop der jaren tal van renovaties, uitbreidingen en verbouwingen ondergaan, waardoor het nu een mix aan stijlen is. Vooral het opvallende houtsnijwerk aan de buitenkant is indrukwekkend. Ze staat wel voor een stuk in de steigers.
Al slenterend door de smalle straten, snuiven we de traditionele Portugese sfeer op. De stad heeft echt een eigen karakter. De witte gebouwen versierd met zwart vulkanisch gesteente op de hoeken, geven de plaats een unieke uitstraling. Er zijn ook wel veel oude huizen die klaar zijn voor de sloop, waar de natuur de overhand heeft genomen. Het heeft wel iets die vervallen huizen. In het straatbeeld gaan oud en nieuw moeiteloos in elkaar over.
De architectuur van de stad is met z’n smalle straatjes, de opvallende bestrating en de vele witte en gekleurde huizen afgewerkt met lavasteen ontegenzeggelijk Portugees. Het is hier een pak drukker dan elders op de Azoren maar meer gecentraliseerd. Er zijn best nog plekjes in de stad waar het toerisme nog niet de bovenhand heeft. Life is easy en zo is de bevolking ook, de mensen zijn hier vriendelijk. Het woord haasten staat op de Azoren niet in het woordenboek. In vergelijking met Antwerpen is het leven hier nog wel behoorlijk rustig en ontspannen, maar we zijn natuurlijk de kleine eilandjes gewoon en dat is even aanpassen. Misschien hadden we het fijner gevonden om met dit eiland te beginnen en dan af te zakken naar de kleinere. We houden halt bij een prachtig gebouw, het voormalige klooster waarin nu het Museu Carlos Machado is gevestigd.
In de botanische tuin van Antonio Borges lassen we een korte pauze in. Deze weelderige tuin beslaat bijna 2,5 hectare en is een rustpunt in het midden van de stad. Antonio Borges bracht een opmerkelijke verzameling exotische planten en bomen uit de hele wereld mee. Zo ook twee prachtige vijgenbomen uit Australië. We wandelen over de stenen bruggen en kronkelende paden die zo uit een sprookje lijken te komen. De perfecte plek om even bij te komen.
Daarna duiken we terug de drukte van de stad in. We komen voorbij Convento da Esperança en besluiten binnen even een kijkje te nemen. Het klooster, gesticht in de 16e eeuw, valt op door de prachtige azulejos en het barokke altaar. Ook de pracht van de Heilige Christus, die in een kapel staat, is de moeite waard. Het klooster wordt nog steeds bewoond. De Azorenen zijn nog vrij katholiek en er komt dan ook heel wat volk binnen om even een wees gegroet op te zeggen. We voelen ons bijna indringers met ons fototoestel.
Aan de promenade langs de kust ligt Forte de Sao Bras. Dit fort speelde een belangrijke rol in de verdediging van het eiland tegen piraten. Het is nog steeds een actief militair commandocentrum. Via de promenade wandelen we terug naar de parking want we willen de drukte toch even achter ons laten. We stappen de auto in en rijden de stad terug uit. Ons autootje rijdt heel zacht. Er is maar één nadeel, telkens ik meer dan 5 km boven de snelheidslimiet ga, begint er iets te piepen. Heel vervelend!
Ananas heeft een lange en fascinerende geschiedenis op de Azoren. De teelt ervan gaat terug tot de 19de eeuw. De lokale bevolking verwerkte de vrucht in allerlei gerechten. Interessant is dat Sao Miguel de enige pek ter wereld is waar ananas in kasten wordt gekweekt. Ze staan bekend om hun uitzonderlijke zoetheid en lage zuurtegraad, dankzij de vruchtbare bodem van het eiland en de precieze rijpingsmethoden die door de plantages worden gebruikt. Op nog geen tien minuten rijden vanuit de hoofdstad ligt de ananasplantage Santo Antonio. Wij krijgen eerst een film te zien en daarna mogen we een kijkje nemen in de kasten waar de ananas wordt geteeld. De rondleiding duurt niet zo lang, maar is wel interessant. We eten een ananas ijsje op het terras en dat smaakt heerlijk!
De tweede stop is bijna om de hoek van Santo António, zo’n anderhalve kilometer verderop. Hier vind je Ananases Arruda. Het is een veel groter domein en het is een beetje luxueuzer opgezet met meerdere kasten. Er is een klein cafeetje waar we op het terras wat ananassap drinken. Het smaakt lekker, maar ik had het toch veel zoeter verwacht. Ik ben natuurlijk verwend. Die uit Azië genieten toch nog steeds mijn voorkeur.
Ondertussen is het bijna 7 uur en dus tijd om terug te keren naar de stad en een restaurantje te zoeken. Het historische centrum ziet er schilderachtig uit. Al wandelend door de pittoreske straten, komen we bij A Tasca, een typische Portugese taverne waarover ik iets gelezen heb in één of andere blog. Ze staan echter tot buiten aan te schuiven en omdat we honger hebben, besluiten we toch maar elders ons geluk te beproeven. We passeren een klein restaurantje en zetten ons op het terras. We kiezen beide de kabeljauw en willen er graag een glaasje wijn bij. Wanneer het op tafel komt, zijn we teleurgesteld. Het bord ziet er niet uitnodigend uit. Er is geen kleur te bekennen. Enkel witte kool, ongebakken ui en daarop de witte kabeljauw die ook nog eens te lang in de oven heeft gestaan. Tot nu toe het slechtste wat we deze vakantie hebben gegeten, maar wel met het hoogste prijskaartje, namelijk 54 euro. Gelukkig is de wijn wel lekker. Die is local zegt de ober ‘just like me’ en hij geeft er een vette knipoog bij. Hij flirt een beetje met ons, maar wij zijn er zo goed als zeker van dat zijn interesse toch meer naar het andere geslacht gaat.
We waren vroeg uit de veren vandaag dus kruipen we ook vroeg onder de wol