vrijdag 19 oktober 2012

Potosi

Vandaag staat een bezoekje in de mijn van Potosi op het programma. Op dit moment werken er nog steeds tienduizenden mijnwerkers voor de mijncoöperaties. De mijnwerkers werken in barre omstandigheden en kauwen de hele dag op cocabladeren om het zware werk onder de grond langer vol te houden. Annelies gaat mee maar ik blijf, zoals reeds gezegd, in het hotel. Ben wel benieuwd naar haar verhalen wanneer ze terug komt. Ik slaap lekker uit en neem een laat ontbijt. Daarna besluit ik het museum Casa nacional de Moneda te bezoeken. Volgens de reisgids een must wanneer je in Bolivië bent. Het is inderdaad een mooi museum, ondergebracht in een imposant koloniaal gebouw met 5 patio's. Alle machines van de afgelopen 300 jaar staan er tentoongesteld. Sommige van hout en destijds door ezels aangedreven. Uiteraard vind je er ook oude munten terug, mineralen en indrukwekkende schilderijen. Ik krijg een persoonlijke gids want er zijn geen andere Engelstalige bezoekers. Enig minpuntje is dat het er ongelofelijk koud is binnen. Na dit cultureel intermezzo ga ik dus buiten wat opwarmen - ik zet me op een bankje op het hoofdplein en geniet van de bedrijvigheid die er heerst. Annelies is terug rond 13 uur, een hele ervaring rijker! Dit zijn haar bevindingen: Om 9 uur vertrek naar een marktje waar we voor de mijnwerkers een zak kopen met cocabladeren en frisdrank. Er kan nog extra dynamiet, sigaretten en alcohol gekocht worden maar dat doen wij niet. Daarna brengen ze ons naar een plaats waar we een speciaal pak, laarzen en helm met koplamp krijgen alvorens we naar de mijn kunnen vertrekken.
In de mijn kunnen we nog eerst even rechtop lopen maar al snel moeten we ons bukken om door de smalle gangen te wandelen. In de gang liggen rails waarover met de hand ertswagentjes geduwd worden, we moeten ons regelmatig tegen de wand aandrukken als er een wagentje voorbij komt. Af en toe stoot ik mijn hoofd - dit doet geen pijn dankzij de helm maar het is toch telkens even schrikken. Bijna aan het eind komen we bij een beeld van El Tio (oompje), de god van de onderwereld die al sinds de Inca tijd vereerd wordt. Hier offeren we, net als de mijnwerkers, sigaretten en cocabladeren. De mijnwerkers vragen hem vooral om goede concentratie en bescherming. In de mijn is geen enkele mechanische ventilatie en het is er dan ook warm en benauwd door het stof, de verbrandingsdampen van dynamiet en carbid en andere gassen. De mijn ligt op 4200 meter hoogte en er is daarom sowieso al niet veel zuurstof, maar zo'n 60% van wat op zeeniveau aanwezig is. Door het gebrek aan ventilatie en de gassen wordt dit nog verergerd. We gaan vervolgens een niveau naar beneden door onvoorstelbaar nauwe en lage gangen, spleten en gaten. Voorzichtig op onze hurken schuifelen we zo'n 30 meter naar beneden. De omstandigheden waaronder de mijnwerkers hun werk moeten doen zijn werkelijk onvoorstelbaar, het is erg zwaar werk op zeer nauwe plekken met steeds het gevaar van instortingen en de giftige gassen en het stof die hun gezondheid ruïneren. Het is er een geweldige stofboel waar je letterlijk geen hand voor ogen ziet. Het is geen wonder dat bijna geen enkele mijnwerker zijn pensioen haalt, ze gaan allemaal voor hun vijftigste dood aan silicose (stoflongen). Daarna moeten we terug naar het bovenste niveau. Op een gegeven moment bekruipt me de gedachte: "Wat als me hier iets overkomt". Er is geen enkele mogelijkheid om je met brancards of iets dergelijks naar buiten te dragen, als er iets gebeurt ben je helemaal op jezelf aangewezen. Stinkend en vies komen we na zo'n twee en een half uur weer boven, het leek veel langer. Een onvergetelijke maar schokkende ervaring. In het hotel vertelt Fabian ons nog dat ten tijde van de Spanjaarden de negerslaven opgesloten werden in de mijn. Via een luik kregen zij voor het zilver in ruil een maaltijd. Sommige werden in de mijn geboren en gingen er ook dood zonder ooit daglicht gezien te hebben. Mensonterend! Na de middag is het tijd om wat te relaxen in de prachtige binnenstad. De vroegere Spaanse rijkdom laat zich in Potosí zien in talrijke kerken, kathedralen, kloosters en koloniale huizen die vaak in de kleur terracotta zijn opgetrokken als eerbetoon aan de kleur van de Cerro Rico.
Terecht dat de Unesco de stad in 1987 op de Werelderfgoedlijst plaatste. Annelies trakteert met gebak (lekkere bananencake) omdat ze blij is dat ik meegekomen ben naar Peru/Bolivië. Het mag gezegd ... ik ben ook heel blij met mijn room-mate hoor! Daarna zakken we af naar de centrale markt waar we wederom met de neus op de feiten gedrukt worden ... vlees kan je hier best niet eten. Het hangt aan haken in vuile stalletjes vol met vliegen brrrr ... We gaan er maar van uit dat het vlees in de restaurants niet van deze markt komt.
Daarna bezoeken we het Convent Santa Theresa. We moeten een tijdje wachten alvorens onze gids arriveert. We denken dat de rondleiding een half uur tot een uur zal duren ... valt dat even tegen. Onze gids, het moet gezegd de dame doet het met heel veel overgave, neemt ons mee gedurende een twee uur durend bezoek door het klooster. De binnenpleintjes zijn mooi maar het klooster zelf is niet echt ons ding. 's Avonds dineren we weer in El Fogon met de ganse groep. Daarna snel naar het hotel voor een wel hele korte nachtrust.



1 opmerking:

  1. Chapeau voor Annelies dat ze mee in de mijn gegaan is. Heb het zitten lezen met een lichte vorm van claustrofobie.... No way in hel dat ik dat gedaan zou hebben, mee op het bankje wachten was ook mijn optie.��
    Dikke knuf !!

    BeantwoordenVerwijderen